Alle moderne koi zijn afstammelingen van de karper, die oorspronkelijk uit de Zwarte Zee in Oost-Azie komt. De karper past zich heel gemakkelijk aan en vormt op dat moment een waardevolle voedselbron voor de mens.
Maar het verhaal van de koi begint eigenlijk pas als Chinese manschappen Japan binnenvallen. De vissen worden in meren en rivieren van Japan losgelaten en blijken daar uitstekend te kunnen overleven. In de zeventiende eeuw beginnen de rijstboeren in het noorden van Japan de zwarte karper te kweken, zodat ze als voedsel kunnen dienen in de korte maar strenge Japanse winters. In dit beschermende milieu verschijnen er plotseling vissen met kleurafwijkingen, omdat de zwarte pigmentcellen niet voldoende ontwikkeld zijn. In de natuur zouden deze opvallende vissen snel door roofdieren uitgeschakeld worden, maar in de kweektuinen ontstond er langzamerhand steeds meer vraag naar deze bijzondere vissen.
De afgelopen vijftig jaar is de kwaliteit van de Japanse koi enorm verbeterd; er werden nieuwe variëteiten ontwikkeld en bestaande werden verfijnd. Een zorgvuldige en strenge selectie van kweekvissen heeft gezorgd voor een betere huidkwaliteit, levendiger kleuren, scherpere aflijning van de patronen en schijnbaar eindeloze groeimogelijkheden.
(bron: ‘Koi, alles over het houden van koi-karpers’)
